Good2Consult heeft dit jaar onderzoek gedaan in 2 gemeenten naar de effecten van jeugdmaatschappelijk werk, ook wel schoolmaatschappelijk werk genoemd. De tijdelijke extra inzet hiervan op scholen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) is gericht op het versterken van sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van leerlingen, en in het inhalen van coronavertragingen. In sommige gemeenten wordt daartoe een gecombineerde inzet gedaan van jeugdmaatschappelijk werk en jongerenwerk. Nu de tijdelijke financiering afloopt zijn scholen, gemeenten en welzijnsorganisaties op zoek naar een nieuwe balans.
Het onderzoek richtte zich op de individuele effecten voor de jongeren en gezinnen, en de ervaringen van de betrokken scholen. Samen met de betrokken jeugdmaatschappelijk werkers en jongerenwerkers is een inschatting gemaakt van de maatschappelijke besparingen.
Algemeen beeld
- Scholen zijn erg tevreden met de inzet van jeugdmaatschappelijk werk en jongerenwerk. Door de aanwezigheid op school en de goede samenwerking krijgen de leerlingen effectieve ondersteuning.
- De laagdrempeligheid van school en de veilige omgeving biedt de mogelijkheid voor jeugdmaatschappelijk werk en ketenpartners om hulpvragen van leerlingen en ouders eerder op te pakken.
- De jeugdmaatschappelijk werker wordt nu eerder ingezet door school, door te sparren en signalen te delen. De onafhankelijke positie maakt het mogelijk om het gesprek aan te gaan over de thuissituatie met ouders en zich ook in het gezin te begeven.
- Cruciaal is de aanwezigheid van een vaste jeugdmaatschappelijk werker (en jongerenwerker) voor langere tijd. Dan ontstaat bekendheid en een vertrouwensband tussen de medewerker, school, leerlingen en ouders.
- Belangrijk is om te blijven ontwikkelen in aanbod en inzet. Dat kan per school verschillen, zoals meer preventief groepsaanbod in lessen, en aanwezigheid van het jongerenwerk op social media.
Wat hebben de basisscholen ervaren?
Door de coronabeperkingen hebben leerlingen ervaringen gemist in de vroege groeifase: er zijn meer vragen over sociale vaardigheden, moeite met spelen, contact maken. Omgaan met werkdruk van school en de thuissituatie, en gedrag zijn vaker een thema. De vragen spelen vooral rondom zelfvertrouwen bij leerlingen. Er is een toename van vragen over het verwerken van een scheiding van de ouders, of een nieuwe partner van een ouder. Ook wel dat ouders minder normaliseren en moeten leren omgaan met weerstand. Dat ze vaker een oplossing zoeken bij school als het even tegenzit. Door de ruimere aanwezigheid van jeugdmaatschappelijk werk op school konden vragen snel worden opgepakt, de wachtlijst kwam niet meer voor.
Ervaringen in het voorgezet onderwijs
In de thuissituatie speelt meer qua complexiteit. Ouders vragen door de jaren heen meer van scholen. Leerlingen zijn mondiger geworden, kunnen zich moeilijker voegen naar de algemene regels en het accepteren van autoriteit.
Scholen besteden meer aandacht aan groepsdynamiek vanwege de toename van cyberpesten, of het verspreiden van seksueel getinte foto’s via social media. Meidenvenijn is iets dat al langer speelt, maar nu ook fysiek tot uiting komt.
Sinds corona is het aantal leerlingen in de onderbouw met depressiviteitsgedachten, zinloosheid, geen structuur kunnen aanbrengen in je leven fors toegenomen. Meer leerlingen in de onderbouw voelen zich eenzaam. Ze ervaren dat er geen aandacht voor hen is vanuit de groep. Ze staan alleen in de klas en kunnen er niet tussen komen. En er zijn er meer leerlingen met eetproblematieken dan voorheen. Er is meer prikkelgevoeligheid van leerlingen. Die neemt toe, waardoor ze snel uitvallen, meer last van angst- en stemmingsproblematiek hebben.
Sommige scholen merken dat de leerconditie achteruit is gegaan en ervaren daardoor leerachterstanden. Dat betreft met name de motivatie en concentratie van leerlingen. Nu zijn er echter geen extra voorzieningen meer bij het examen ten opzichte van vlak na de coronaperiode.
Samenwerking met jongerenwerk
Was er voorheen wellicht weerstand bij scholen in het voortgezet onderwijs om jongerenwerkers in te zetten, nu lijkt die aarzeling steeds sneller te verdwijnen. De jongerenwerkers en jeugdmaatschappelijk werkers zijn voor leerlingen een goede vertrouwenspersoon om laagdrempelig een vraag te stellen. In de gezondheidsmonitor van de GGD zien we dat jongeren op school vooral meer aandacht willen voor omgaan met stress, mentale gezondheid en omgaan met roken/vapen. Kijken we naar de praktijk, dan gaan veel vragen over psychische klachten, gedrag, opgroeien, eenzaamheid en omgaan met financiën, of gescheiden ouders. Jongerenwerkers en jeugdmaatschappelijk werkers kunnen hulp bieden op school én in de thuissituatie.
Besparing op maatschappelijke kosten
Wat jeugdmaatschappelijk werk en jongerenwerk aan maatschappelijke kosten in deze gemeenten voorkomen heeft, hebben we onderzocht via onze methodiek (de Preventiecalculator) op basis van echte casuïstiek en de daarbij vermeden 1e en 2e lijns inzet. Het beeld varieert per gemeente, afhankelijk van het type inzet, de omvang (aantal fte/uren per school) en de complexiteit van de vragen. In de ene gemeente zagen we dat 63% van de bespaarde maatschappelijke kosten anders voor rekening van de gemeente zouden zijn gekomen (voorzieningen voor jeugd, en volwassenen). In een andere gemeente was dat 79%. Daar konden we de inzet van jeugdmaatschappelijk werk vergelijken met onderzoek uit eerdere jaren. Bij een toename van complexe hulpvragen heeft het jeugdmaatschappelijk werk daar vaker meerjarige inzet van 2e lijns zorg en ondersteuning kunnen voorkomen.
Nieuwe balans vinden
De inzet van NPO middelen, plus de mogelijkheid om subsidie voor een brugfunctionaris aan te vragen stelde scholen in staat om beter verbinding te maken tussen het gezin thuis, het kind op school en – waar nodig – met professionals, instanties en partners in de wijk. Zo hebben ouders iemand die naast hen staat, kunnen leraren zich blijven concentreren op hun kerntaak, en komen leerlingen beter aan leren toe.
De tijdelijkheid van deze regelingen betekent dat deze middelen eindig zijn. Echter, de onderliggende problematiek is niet verminderd. Dit stelt gemeenten, scholen en welzijnsorganisaties voor het dilemma om keuzes te maken voor de komende jaren. Scholen hebben ervaren dat jeugdmaatschappelijk werk effectief en goed inzetbaar is. En dat het aantal te verwijzen leerlingen via het schoolondersteuningsteam (SOT) of zorgadviesteam (ZAT) hierdoor vermindert. Het gesprek zal naar verwachting gevoerd worden over welke inzet van jeugdmaatschappelijk werk en preventie een school vanuit het regionale onderwijsbudget kan financieren, en welk aandeel de gemeente op zich neemt.